Midwinterhoorntocht Zevenaar Midwinterhoorn
Zevenaar
Midwinterverhalen (van Skuk Mouso Horzel)
De onderstaande winterverhalen zijn geschreven door Skuk Mouso Horzel, pseudoniem van Leo van der Putten, en zijn afkomstig uit zijn Kerstbundel "Donkere Daoge".
Jubelroop
De kraag hoog opgestoken, de handen diep in de zakken en de klompen tien centimeter verhoogd door de extra aangekoekte sneeuw, zo gaat Skuk door de vroege Kerstochtend. Hij stopt even om zijn klompen schoon te trappen tegen een boom, omdat lopen anders onmogelijk wordt.

Zijn klompen zijn nog nieuw en hij heeft nog geen tijd gemaakt om er een paar rubberzolen onder te plakken, zodat de sneeuw niet zo blijft plakken. Zoals ieder jaar is hij op weg naar de wijze eik, een dikke tientallen meters hoge boom, die volgens Skuk de naam "wijze eik" vanwege zijn ouderdom meer dan verdient. Ieder jaar op Eerste Kerstdag, staat hij hier te blazen op zijn midwinterhoorn. Ieder jaar om de geboorte van het Kerstkind te verkondigen.

Het sneeuwt hard en hij gromt wat in zichzelf, dat het al lang niet meer zo gesneeuwd heeft en dat het van hem wel wat minder mag. Tot overmaat van ramp is hij zijn handschoenen vergeten, wat hij pijnlijk opmerkt als hij zijn hoorn terug over zijn schouders hangt. Omdat hij wat meer gebogen loopt door de hevige sneeuwval, schuift de hoorn geregeld van zijn schouder, temeer daar de sneeuwklompen soepel lopen niet eenvoudiger maken. Hoewel hij al jaren dit Kerstritueel herhaalt valt het hem dit jaar zwaar. De nodige tegenslagen heeft hij dit jaar te verwerken gekregen en zo alleen met de natuur, diep verzonken in zijn gedachten is de heuglijke verkondiging nog ver weg.

De Wijze eik is al te zien in de verte, dat is het probleem niet, maar zijn stemming mag wel een beetje bijgesteld. Een verdwaald roodborstje, scharrelend door de struiken merkt hij wel op, maar het kan hem zoals doorgaans nu niet opbeuren en blij stemmen. Zijn stemming past bij zijn hoorn en bij de droefgeestige klanken die deze meestal uitstoot.

Eigenlijk, denkt Skuk is het te gek voor woorden, dat ik ieder jaar opnieuw het Kerstkind aankondig met zo'n droefgeestige klanken. Als ik zo meteen onder de boom sta ga ik daar wat aan doen! Het is warempel Kerstmis en een Kerstkind is geboren. Er gloort licht in de duisternis!

Deze kerstgedachte stemt hem al wat beter en hij versnelt zijn pas. Het lijkt alsof de sneeuwvlokken vrolijker naar beneden dwarrelen en de kou hem minder deert. "Goeiemorgen wijze eik", zegt Skuk zoals altijd, als hij bij de boom aankomt. "Zalig Kerstfeest", "ik zal je eens wat laten horen"! "Er is een Kerstkind geboren en heel de wereld zal het horen"!

Hij blaast alsof zijn leven er vanaf hangt. Met de borst vooruit, de kop in de wind, rollen de tonen jubelend uit zijn hoorn en stijgen als sterretjes naar boven. Hij weet van geen ophouden. Zijn droefgeestigheid is verdwenen, zijn hoorn klinkt zoals ooit de feestschalmeien van de herders geklonken moeten hebben. Zelfs de wijze eik moet dit mee gekregen hebben.

Dan is het stil.

Skuk klopt de sneeuw van zijn kiel en zegt tegen de Wijze eik: "Zo, heb je het gehoord"? "Dit was de Langerakker Jubelroop en vanaf nu zul je die ieder jaar horen"! "Fijne Kerst boom"!

Voldaan loopt Skuk naar huis, wetend dat daar de warme koffie met krentenwegge wacht. Thuis aangekomen steekt zijn vrouw net een nieuw kaarsje aan bij het kribbetje. Skuk aanschouwt het tafereel en zijn ogen vallen gelijk op het kerstkind, zo weerloos en onschuldig. "Meen ik dat nou maar, vrouw, of ligt dat kindeke echt te glimlachen"?

Zijn vrouw komt naast hem staan en zegt, "Ik heb het nog nooit gezien, maar ik geloof dat je gelijk hebt . . ."

Uit de Kerstbundel "Donkere Daoge" van Skuk Mouso Horzel (Leo van der Putten).

Midwinterhoorntocht Zevenaar
Donkere daoge veur Kerstmis
Ze waren al vroeg uit de veren, de midwinterhoornblaozers van Bergh. Uitgenodigd waren ze om een bijdrage te leveren aan het goed verlopen van de Midwinterwandeling in Lievelde. Een eind uit de buurt van Bergh. Kan het nog Achterhoekser dan Lievelde, zou ik willen zeggen. Veel mensen wonen er niet in dit verstopte kerkdorpje. Laten het er eens duizend zijn. Dan zal het wel ongeveer op zijn.

Grote kans dat er vele malen meer boze geesten rondwaren in deze contreien. Zeker met dit weer. De lucht is grauw het landschap grijs en afgezien van wat dolende kraaien hoog in het zwerk, lijkt de wereld uitgestorven.

De eenzame wandelaar zal het weinig moeite kosten zich op dit moment en in deze omgeving te realiseren dat deze dagen de donkere dagen voor Kerst genoemd worden. De landerijen, de velden, de boerderijen, het bosschage, alles ademt droefgeestigheid uit en niets wijst er nog op dat het Kerstkind spoedig geboren zal worden. Het is druilerig en het is moeilijk voor te stellen dat engelen spoedig de hemel zullen bevolken. Zelfs de diepst gelovige burger zal diep in zich voelen dat dit een dag is, die voorbestemd is een dag te zijn van de Witte Wieven.

Juist op deze dag reppen onze midwinterhoornblazers zich richting hun plek in het bos. De kraag opgestoken , de handen diep in de zakken en de gedachten bij moeder de vrouw, die gemoedelijk thuis bij de warme kachel zit.

Eén schrale troost hebben ze: verderop wacht de vuurkorf, die ze weliswaar zelf moeten aansteken, maar die hen weldra zal verwarmen tijdens het blazen op de hoorn. Hun klanken zullen spoedig de wandelaars naar buiten lokken. Af en toe een enkel woord wisselend, maar grotendeels in hun eigen gedachten verzonken, stappen Berend en Evert-Jan stevig door.

Het kan niet ver meer zijn. Ergens op een splitsing van drie wegen moet hun standplaats zijn en moet dus ook de vuurkorf met het benodigde hout zich bevinden. "Ah, daar zal je het hebben", zegt Berend, "ik zie de vuurkorf al staan". "Hm, beaamt Evert-Jan. "inderdaad, maar ik zie geen houtblokken. Waar kunnen die zijn? Die kunnen toch niet vergeten zijn"!

Onze beide blazers kijken nog even rond , maar zien in de verste verte geen houtblokken voor de vuurkorf. "Gejat" gromt Berend, kan het nog bonter"?

Na nog wat rondsnuffelen besluiten ze toch maar even een telefoontje te plegen naar de organisatie. Inderdaad de houtblokken zijn gejat maar ze worden direct opnieuw aangeleverd. Tien minuten later zijn de nieuwe houtblokken er en kan de vlam in de vuurkorf. De lucht blijft grauw , het begint zelfs een beetje te miezeren, maar het weerhoudt onze beide blazers, noch de vele wandelaars er van, om te genieten van de buitenlucht. Afwisselend kun je tot ver in de omtrek de oerklanken van de hoorns van Berend en Evert-Jan horen, beantwoord door hoorns honderden meters verderop. De verkondiging van de geboorte van het Kerstkind is daar!

Of het 'Kiendje Jesus' zelf ingegrepen heeft of dat de midwinterhoornblazers met hun droefgeestige klanken van de hoorns de boze geesten verjaagd hebben? We zullen het nooit weten, maar feit blijft, dat sinds de midwinterhoornblazers hun post bij de vuurkorven hadden ingenomen en de eerste klanken de natuur in geslingerd hadden, er geen blok hout meer is gestolen . . .

Uit de Kerstbundel "Donkere Daoge" van Skuk Mouso Horzel (Leo van der Putten).